Wie heeft er in een uitleenconstructie nu eigenlijk recht op de NOW-subsidie? En moeten uitleners en inleners deze subsidie met elkaar delen, of heeft slechts één van deze partijen er recht op? De voorzieningenrechter gaf op 30 juli 2020 voor het eerst (voorzichtig) antwoord op deze vragen.

Situatie

Een uitzendbureau (hierna: “uitlener”) stelde via een derde uitzendmedewerkers bij een groothandel (hierna: “inlener”) aan het werk. De uitlener functioneerde in de praktijk enkel als back-office partij; de uitlener betaalde het loon aan de uitzendkrachten en bracht dit loon met een opslag in rekening bij de inlener.

De inlener heeft in maart 2020 aan de uitlener medegedeeld dat zij omzetverlies zou lijden, dat zij de uitzendkrachten niet kwijt wilde en dat zij daarom wilde overleggen over het gebruik van de NOW-regeling. De uitlener reageerde niet op deze verzoeken. Wel stelde de uitlener in april 2020 de inlener in gebreke voor een aantal niet betaalde facturen met betrekking tot de loonkosten.

De uitlener deed daarnaast het voorstel dat 80% van deze facturen direct betaald moest worden door de inlener, en dat de overige 20% in een later stadium kon worden voldaan. In dat geval beloofde de uitlener dat zij het deel van de NOW-subsidie dat zij zou ontvangen voor het personeel dat door de inlener werd ingeleend, aan de inlener zou betalen.

De inlener ging niet akkoord met dit voorstel en gaf aan dat zij de uitzendkrachten via een andere back-office partij zou inlenen. Hier zou de afspraak zijn dat de inlener 20% van de loonkosten aan de uitlener moest voldoen, en de uitlener de resterende 80% van de loonkosten zou dragen.

Vervolgens stapte de uitlener naar de rechter. Zij verzocht dat de voorzieningenrechter de inlener zou veroordelen tot betaling van de openstaande facturen. De vraag die de voorzieningenrechter moest beantwoorden, was of de inlener alsnog de volledige loonkosten moest voldoen aan de uitlener, nu die uitlener een NOW-subsidie toegekend had gekregen.

Oordeel voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter achtte het niet redelijk dat de inlener 100% van de loonkosten diende te voldoen aan de uitlener nu de uitlener een NOW-subsidie toegekend had gekregen. Volgens de rechter zou dat niet stroken met de intenties van de overheid bij het invoeren van de NOW-regeling, namelijk het behoud van werkgelegenheid.

Uit de praktijk blijkt dat in de uitzendbranche in dit verband onderlinge afspraken worden gemaakt en dat op die manier de NOW-regeling ten goede komt aan de partij die de uitzendkrachten daadwerkelijk aan het werk houdt. Dat zou in dit geval de inlener zijn.

Dat de inlener gehouden is het volledige factuurbedrag aan de uitlener te voldoen, staat dan ook niet zonder meer vast. Daarnaast had de uitlener het bestaan van een spoedeisend belang bij haar vordering evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Dat een bodemprocedure niet kon worden afgewacht, viel volgens de voorzieningenrechter dan ook niet in te zien. De vordering tot een voorlopige voorziening werd daarom afgewezen.

Conclusie

De rechter maakt in deze uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2020:4079) deels duidelijk dat het doel en de strekking van de NOW-regeling is om degene die werknemers daadwerkelijk aan het werk houdt, tegemoet te komen. Daarmee strookt niet dat een uitzendbureau dat een tegemoetkoming krijgt op basis van de NOW-regeling, deze vergoeding niet doorrekent in de facturen aan de inlener.

Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen over uw NOW-aanvraag?

Neem dan contact op met onze specialisten van het Right about NOW-team.

Dit artikel is geschreven door